Psalms 78


De dag is van U en ook de nacht is uw bezit.
U hebt het licht en de zon geschapen.

1 U hebt de grenzen van land en water vastgesteld.
Zomer en winter hebt U gemaakt.

2 Kijk toch eens, Here,
hoe de tegenstanders U bespotten,
dit dwaze volk wil niet naar U luisteren.

3 Bescherm uw volk tegen de heidenen,
lever uw volk niet aan hen uit.
Spaar het leven van uw volgelingen,
die er jammerlijk aan toe zijn.

4 Denk aan het verbond dat U met hen sloot,
want overal steekt het geweld de kop op.

5 Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur.
Laten de armen en verdrukten reden hebben
uw naam te loven en te prijzen.

6 Kom er toch bij, o God!
Voert U de strijd voor ons.
En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen
U de hele dag bespotten.

7 Vergeet niet hoe uw vijanden
tegen U schreeuwen,
hoe zij die niet bij U willen horen,
tegen U tieren.
Het stijgt allemaal omhoog tot U.

8

Een psalm van Asaf. Een lied voor de koordirigent.

Te zingen op de wijs van: ‘Verderf niet.’

9
10 Wij loven en prijzen uw naam, o God,
want uw naam is onder ons.
Er wordt veel gesproken
over alle wonderen die U doet.

11 ‘Wanneer Ik de tijd daarvoor gekomen acht,
zal Ik volmaakt rechtspreken.

12 Al schudt de aarde op haar grondvesten
en wankelen alle mensen,
toch heb Ik haar vast neergezet op haar pilaren.

13 Ik heb de trotse mensen gewaarschuwd:
“Wees niet hoogmoedig”
en zei tegen de ongelovigen:
“Wees niet koppig,

14 gedraag u niet weerbarstig tegenover Mij
en wees niet trots.”

15 Want uw waarde wordt niet bepaald
door een invloed van deze aarde,
niet uit dit of dat land of uit die woestijn.’

16 God is de Rechter.
De een wordt door Hem teruggewezen
en op zijn plaats gezet,
de ander wordt door Hem geprezen
en hooggeacht.

17 In de hand van de Here bevindt zich een beker.
Daarin bruist de rijk gemengde wijn.
God schenkt die beker helemaal leeg,
tot op de bodem toe.
Alle ongelovigen op deze aarde moeten daaruit drinken.

18 Maar ik?
Ik wil alles wat ik over God weet, bekendmaken.
Ik wil lofliederen zingen voor de God van Jakob.

19 Alle koppigheid en hoogmoed van de ongelovigen
doe ik ver van mij.
Maar oprechte mensen
zullen in ere worden hersteld.

20

Een psalm van Asaf. Een lied voor de koordirigent.

Te begeleiden met snaarinstrumenten.

21
22 Iedereen in Juda kent God.
Heel Israël eert en verheerlijkt Hem.

23 Zijn huis staat immers in Jeruzalem
en Hij woont op de berg Sion.
24Daar heeft Hij de wapens van de vijand vernietigd.

25 De geweldige bergen kunnen zich niet met U meten
in pracht en heerlijkheid.

26 U versloeg de sterke vijanden.
Zij sliepen gewoon in.
Geen van al die dappere krijgers had nog kracht
om tegen U op te staan.

27 Toen U Zich liet zien, God van Jakob,
konden noch paarden noch strijdwagens
meer iets beginnen.

28 U bent groot en beroemd,
niemand kan in leven blijven
als uw toorn ontbrandt.

29 Vanuit de hemel hebt U geoordeeld
en de aarde werd helemaal stil van ontzag.

30 Toen stond God op als rechter
en bevrijdde al de oprechte mensen op aarde.

31 Werkelijk, zelfs uw tegenstanders moeten U eer brengen.
U houdt ze in toom.

32 Doe uw geloften aan de Here, uw God.
Kom ze ook na.
Iedereen moet Hem offers en gaven brengen,
want Hij is beroemd en gevreesd.

33 God verslaat alle tegenstanders,
allen vrezen Hem.

34

Een psalm van Asaf voor de koordirigent. Voor de tempelzangers.

35
36 Ik roep naar God,
ik richt mij tot Hem
en verlang ernaar
dat Hij naar mij luistert.

37 Als ik het moeilijk heb,
zoek ik de Here.
De hele nacht
strek ik mijn handen
naar Hem uit
en word het wachten niet moe.
Alleen Hij kan mij troosten.

38 Als ik aan God denk,
moet ik kreunen.
Ik word overmeesterd
door het verlangen naar zijn hulp.

39 Ik kan er niet van slapen
en ben zo onrustig
dat ik niet kan bidden.

40 Ik denk aan vroeger,
aan de jaren die voorbijgingen.

41 Ik herinner mij
mijn blijde musiceren van toen,
ik pieker
over het verschil tussen toen en nu.

42 Heeft de z mij dan voor altijd afgewezen?
Zal Hij mij geen genade geven?

43 Zijn zijn goedheid en trouw
voor altijd opgehouden?
Geldt zijn belofte niet meer
voor de komende generaties?

44 Vergeet God
ons zijn genade te geven?
Heeft Hij de liefde en het medeleven
uit zijn hart gebannen?

45 Ik moet zeggen
dat het mij groot verdriet doet
dat God, de Allerhoogste,
van gedachten verandert.

46 Toch blijf ik mij de grote wonderen van de Here herinneren.
Alles wat U in het verleden hebt gedaan, zal ik gedenken.
47Ik wil over uw werk spreken en nadenken over alles wat U deed.

48 O God, uw wegen zijn altijd goed en heilig.
Wie is zo groot als U, onze God?

49 U bent de God die wonderen doet.
U hebt de volken uw macht laten zien.

50 U hebt uw volk op een machtige manier bevrijd.
Alle zonen van Jakob en Jozef en hun nageslacht.

51 Toen het water U zag, o God,
beefde en sidderde het.

52 De wolken lieten de regen neervallen
en de donder rolde langs de hemel.
Uw pijlen werden afgeschoten.

53 Het gedreun van de donder rolde langs de hemel.
De bliksemschichten verlichtten de hele aarde.
Alles sidderde en beefde.

54 U maakte een weg dwars door de zee,
een pad door het water heen.
Daardoor konden uw voetsporen
later niet worden gevonden.

55 U leidde uw volk als een schaapskudde,
met Aäron en Mozes als herders.

56

Een leerzaam gedicht van Asaf.

57 Luister mijn volk, naar wat ik u leer.
Luister goed naar wat mijn mond zegt.

58 Ik wil wijze dingen zeggen
en u vertellen wat van oudsher nog een geheim was.

59 Wat wij weten, hebben wij van onze ouders gehoord.
Zij vertelden het ons.

60 Wij vertellen het weer door
aan ons nageslacht, kinderen en kleinkinderen.
Wij vertellen hun
over de grote daden van de Here,
over zijn kracht
en over de wonderen die Hij heeft gedaan.

61 Hij richtte in ons land gedenktekens op die aan Hem herinnerden
en gaf ons volk zijn wet, de wet van Israël.
Hij gaf onze voorouders bevel
het aan de kinderen door te geven.

62 Zodat steeds het volgende geslacht het zou horen.
Ieder kind dat werd geboren, moest het weten.
Daarop zouden zij het weer aan hun kinderen doorvertellen.

63 Zodat elke generatie haar vertrouwen op God zou stellen,
dat zij Gods werk nooit zouden vergeten
en zijn regels zouden naleven.

64 Opdat zij niet als hun voorouders zouden worden,
want dat waren opstandige en eigenwijze mensen.
Onevenwichtig in hun optreden en ontrouw tegenover God.

65 De zonen van Efraïm,
die zo goed waren in het boogschieten,
kwamen niet in het veld toen er moest worden gevochten.

66 Zij hielden Gods geboden niet
en weigerden zijn wet te gehoorzamen.

67 Zij dachten niet aan alles wat Hij had gedaan
en vergaten zijn wonderen, die zij toch hadden gezien.

68 Hun voorouders hadden zelf zijn wonderen gezien
die Hij in Egypte had gedaan, in de stad Soan.

69 Hij spleet het water in tweeën
en leidde het volk er dwars doorheen.
Het water stond als een dam aan weerszijden van hen.

70 Overdag leidde Hij hen door een wolk die hen voorging,
en ʼs nachts door een helder licht.

71 Hij liet in de woestijn het water uit de rotsen komen,
zodat zij meer dan voldoende te drinken hadden.

72 Zo liet Hij een waterbeek uit een rots stromen,
het water kwam als een rivier naar beneden.
Copyright information for NldHTB